dinsdag 22 september 2009

zoogdieren

Zoogdieren ( Mammalia) vormen een klasse van warmbloedige, meestal levendbarende chordadieren die hun jongen zogen met borstvoeding. Ze zijn deel van de Amniota en zijn als zodanig het nauwst verwant aan de vogels en de reptielen.

De zoogdieren worden ingedeeld in ruim 5500 soorten, meer dan 1250 geslachten, ruim 150 families en bijna 50 ordes. Hoewel de zoogdieren zijn ontstaan uit kleien op de grond levende dieren,hebben ze een grote vormenrijkdom voortgebracht, die uit zowel vliegende ( vleermuizen) als zwemmende ( walvissen) en zowel vlees- ( roofdieren) als plantenetende ( onder andere evenhoevigen) vormen bestaat. Het grootste dier ooit ( de blauwe vinvis) en het grootste levende landdier ( de savanneolifant) zijn beide zoogdieren. Zoogdieren komen alleen niet voor in de meest extreme habitats.

Eigenschappen:

Zoogdieren zijn warmbloedige gewervelde dieren met -althans in aanleg- een lichaamsbedekking die uit haar bestaat. Zij zogen hun jongen met moedermelk, de uitscheiding van hun melkklieren. Behalve melkklieren heeft de huid ook zweetklieren, waarmee zoogdieren warmte kunnen verliezen. Met uitzondering van de cloacadieren zijn alle soorten levendbarend. Kenmerkend is de bouw van de onderkaak, die uit één bot bestaat, en de drie gehoorbeentjes.

Niet alle genoemde kenmerken zijn uniek; zo ontwikkelen ook sommige haaien een placenta en zijn ook de vogels warmbloedig. Beide groepen zijn voorbeelden van convergente evolutie; zowel de warmbloedigheid van de vogels ( die afstammen van koudbloedige reptielen) als de placentale ontwikkeling van de jongen bij de haaien ( een uitzondering binnen de eierleggende kraakbeenvissen) is onafhankelijk van de parallele kenmerken bij de zoogdieren ontstaan. Uniek voor de zoogdieren zijn wel de vacht, de gehoorbeentjes, de onderkaak en de melk- en zweetklieren.

Zoogdieren zijn over het algemeen diploide ( de chromosomen komen voor in paren). De enige uitzonderingen zijn twee tetraploide Zuid-Amerikaanse knaagdieren uit de familie der schijnratten. Bij zoogdieren wordt het geslacht bij vrijwel alle soorten bepaald door de geslachtschromosomen: vrouwtjes hebben twee X- chromosomen en mannetjes hebben een X- en een Y- chromosoom. Uitzonderingen hierop zijn bijvoorbeeld het vogelbekdier, de mierenegel. Het totale aantal chromosomen ( 2n) varieert sterk: van 2n=6 bij de Indische muntjak, een Aziatisch hert, tot 2n=118 bij Dactylomys boliviensis, een Zuid-Amerikaans knaagdier uit de familie der stekelratten.

Voortplanting:

Bij alle zoogdiersoorten vindt de bevruchting inwendig plaats, waarbij een penis het sperma in de vagina brengt. De zaadcellen bewegen door de cervix en de uterus naar de eileider. De bevruchting vindt over het algemeen plaats in de eileider. Hoewel de primitievere leden van de klasse ( de cloacadieren, bijvoorbeeld het vogelbekdier en de mierenegel) eierleggend zijn, brengen de meeste zoogdieren hun jongen levend ter wereld. Bij de buideldieren ( Metatheria) zijn de jongen nog erg weinig ontwikkeld na de geboorte en verblijven ze ( bij sommige soorten) na hun geboorte nog lange tijd in een buidel, waar zij zich verder ontwikkelen. Bij de placentadieren ( Placentalia) wordt een verder ontwikkeld jong geboren na een verblijf in de baarmoeder, waar het via de navelstreng van voedsel en zuurstof wordt voorzien.

Er is een groot verschil in de mate van ontwikkeling bij de geboorte. Zo worden veel knaagdieren, konijnen en verscheidene roofdieren als beren naakt en blind geboren in een hol. De eerste paar weken van hun leven hebben ze verzorging van de moeder nodig. Katten en andere roofdieren worden eveneens met gesloten ogen geboren, maar deze dieren hebben wel al beharing. ook bij deze dieren is verzorging door de moeder nodig, in het bijzonder om te leren jagen. Kuddedieren als hoefdieren baren jongen die ontwikkeld ter wereld komen en al binnen een uur kunnen lopen. De draagtijd van Sminthopsis Macroura, waarvan het jong na elf dagen wordt geboren, tot de Afrikaanse olifanten, waarvan de draagtijd 22 maanden kan bedragen, bijna twee jaar. De grootte van de worp loopt uiteen van verscheidene soorten mensapen, olifanten en walvissen, die slechts één jong per keer krijgen, tot de Virginiaanse Opossum, die maximaal achttien tot negentien jongen per keer kan krijgen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten