Vogels zijn welkome gasten in onze tuin, het zijn leuke,lieve dieren. Maar dat is niet altijd zo geweest. In de oertijd waren er vogels zo groot als kleine vliegtuigen en sommige waren zo huiverigwekkend dat ze flinke zoogdieren vlotweg doodtrapten en in één keer verzwolgen.
Een prachtige zomerochtend op de Argentijnse pampa's,vijf miljoen jaar terug. Een paar Brachyteriums, een soort paarden,grazen vredig in de eerste zonnestralen. Geen van de dieren heeft de monsterlijke vogel opgemerkt die zich vlakbij schuilhoudt in het hoge gras. De roofvogel beweegt zijn kop heen en weer om de afstand tot zijn prooi nauwkeurig in te kunnen schatten. De aanval is even plotseling als gewelddadig. In luttele seconden raast de vogel met een adembenemende vaart van 50 kilometer per uur door het gras. De kudde Brachyteriums stuift angstig uiteen en de roofvogel pikt de sloomste van de kudde eruit, een oud mannetje. De schrikvogel haalt het ten dode opgeschreven dier in, trapt hem met een welgemikte schop omver en grijpt hem met zijn sterke snavel vast. Nu smijt hij de prooi een paar keer tegen de grond tot het laatste leven eruit is en de meeste grote botten verbrijzeld zijn. Dan wordt het malsgeslagen dier met botten, huid en haar in één hap verslonden.
Schrikvogels, met de verzamelnaam Phorushacidae, leefden 55 miljoen jaar geleden en waren toegerust om vrij grote dieren te kunnen doden. Dat alt onder andere af te leiden uit een schedel en een beenbot die in 2004 bij Comallo in Zuid- Argentinie gevonden werden. De langwerpige schedel heeft een scherpe haak aan de voorkant. Het beenbot is lang en slank en doet vermoeden dat de vogel een heel snelle sterke jager was. Het bot werd geanalyseerd door scheikundige Ernesto Blanco en paleontoloog Washington Jones van de Universidad de La Republica in Uruguay. Ze berekenden dat het dier 97 kilometer per uur zou kunnen rennen, maar dat is voor een vogel van 350 kilometer onwaarschijnlijk. De wetenschappers schatten de ware snelheid van het dier dan ook op ' slechts' 50 kilometer per uur, en denken dat de sterke poten veleer gebruikt werden bij het verbrijzelen van de botten van hun prooi, net zoals we dat in deze tijd zien bij Afrikaanse Secretarisvogels, die met heftige trappen slangen doden.
Schrikvogels waren prima jagers, maar er waren meer uitschieters in het vogelrijk. Het verleden kent vreemde vogels die groter,hoger, zwaarder en wilder waren dan alle 10.000 soorten die we vandaag de dag kennen. Er zijn prehistorische vogels die miljoenen jaren geleden al zijn uitgestorven, terwijl andere pas een paar eeuwen terug ten onder gingen. De olifantsvogel uit Madagaskar was een van de reuzenvogels die terzelfdertijd met mensen geleefd heeft. Nadat de mens voet aan wal op dit afgelegen eiland had gezet, 1500 tot 2000 jaar terug, stierf de vogel uit. Olifantsvogels waren er in die tijd nog volop, en zelfs vandaag de dag kun je er nog eierschalen van terugvinden. Onderzoek naar vormen van aminozuur en koolstof-en zuurstofisotopen in de schalen bracht aan het licht wat de vogels aten. Het waren planteneters die liever heesters dan grassen aten. De koolstofisotopen duiden erop dat de jonge moeders niet op dorre struiken in het binnenland aangewezen waren, maar vooral leefden van planten uit de nattere en drassige streken langs de kust.
Deze kennis over het voedsel van de olifantsvogel is van grootst belang om zijn uitsterven te kunnen verklaren. Blijkbaar leefden olifantsvogels eeuwenlang met mensen samen, en de biologen begrijpen niet waarom deze joekels verdwenen. De kolonisten zullen niet veel jacht op ze gemaakt hebben, daar er nooit resten van slachtafaval van de vogels gevonden zijn. Grote delen van het eiland waren in de tijd waarin de laatste olifantsvogels uitstierevn bovendien nog onbewoond. De waarschijnlijkste verklaring voor de ondergang van de vogels is driedelig: mensen jaagden op ze ( al was het dus niet veel), brandden hun leefgebieden af en brachten een klimaatverandering teweeg, waardoor vennen en moerassen, die van het grootste belang waren voor de vogels, uitdroogden. De drie factoren betekenden bij elkaar een ramp. De olifantsvogels waren verre neven an huidige soorten zoals de Kasuaris, de kiwi en de emoe in Nieuw-Zeeland, Austalie en Nieuw-Guinea. Gebieden die, net als Madagaskar, nauwelijks door moderne zoogdieren werden bevolkt.
Na het uiteenvallen, 82 miljoen jaar terug, van het moedercontinent Gondwana op het zuidelijke halfrond, dreven Nieuw- Zeeland en de andere eilanden af van de rest van de wereld, en is de dierenwereld op de eilanden zijn eiegen evolutionaire weg gegaan. Er ontstonden reuzenvogels die de vrijgekomen ecologische positie van de uitgestorven dino's, ongeveer 65 miljoen jaar geleden, innamen. Elders ter wereld namen zoogdieren die rol over. In de afgelegen leefgebieden hadden de vogels de kans om zich tot gigantische wezens te ontwikkelen. De grootste vogel ooit was de Dromoris Stirtoni, ook wel Stirtons dondervogel genoemd. Hij kwam zes tot acht miljoen jaar geleden voor in Australie. Hij woog een halve ton en zag eruit als een zwaar gespierde emoe. Maar eigenlijk was het een uit de zijn krachten gegroeide gans zoals we die nu kennen, want daar is hij aan verwant. Stirtons dondervogel was geen gewone gans. Hij had poten als boomstammen, een lijf zo groot als een wijnvat en een kop als van een paard, voorzien van een snavel, waarmee hij gemakkelijk grote hompen vlees kon afrijten. Dat het een roofvogel was, lijdt geen twijfel, maar naar zijn eetgewoonten moeten we gissen. Het is niet bekend of het een echte jager was of een aaseter. Misschien was hij beide en daarmee een soort tweepotige hyena. Paleontologen onderscheiden zeven soorten dondervogels. Wellicht waren enkele gehele of gedeeltelijk vegetarier, want op vindplaatsen van dondervogels liggen vaak steentjes. Veel plantenetende vogels gebruiken ook nu steentjes in hun voormaag om de taaie plantenkost te vermalen, zodat die beter verteerbaar is. Daarbij hadden dondervogels geen poten om te doden, en door de plaats van hun ogen in de schedel hadden ze een breed blikveld, kenmerkend voor planteneters, met een grote blinde vlek, die roofvogels tijdens de jacht zou hebben belemmerd. De laatste dondervogel, de Genyornis newtoni, steirf zo'n 30.000 jaar geleden uit. Zoals zoveel dieren verdween hij vrij snel na de komst van de mens in Australie. Dat lot was ook de moa in Nieuw-Zeeland beschoren, maar pas in de 16 de eeuw. De grootste moa's werden 3,6 meter hoog en wogen 250 kilo, maar er waren ook kleinere. Tot enkele jaren terug meenden biologen nog dat die zo uiteenlopende groottes slechts konden betekenen dat de moa's tot meerdere soorten behoorden. Maar uit nieuw DNA-onderzoek van beenderen blijkt dat de grote moa's vrouwtjes waren en de kleine exemplaren mannetjes. De omposante vrouwtjes konden soms wel tot drie keer zo veel als hun mannetjes wegen.
dinsdag 15 september 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten