dinsdag 15 september 2009

reuzenvogels ( deel 2)

Hoewel de moa's niets van de grote roofzoogdieren te vrezen hadden, was vredig grazen er niet bij. Ze moesten de hemel in de gaten houden; daar heesrste de Harpagonis moorei, ook Haasts arend genoemd, de grootste adelaar ter wereld met een vleugelwijdte van drie meter en klauwen zo groot als die van een tijger. Er zijn sporen van aanvallen door arenden gevonden waaruit blijkt dat de arend de heup van de mao vastgreep met de ene klauw, en hem met de andere doodde in een krachtige wurggreep.

De grootste van alle vliegende vogels was toen echter de Argentavis magnificens, die zes miljoen jaar geleden zijn schaduw op de Andes wierp met zijn zeven meter spanwijdte. Hij zat vlak tegen de hoogste gewichtsgrens om te kunnen vliegen aan, en het is voor paleontologen jarenlang een raadsel geweest hoe hij van de grond kon komen. Hij woog tegen de 70 kilo en was zo groot als een Cessna 152-vliegtuig. In natuurkundig opzicht was het een wonder dat hij uberhaupt kon vliegen. In 2007 ontwikkelden drie geleerden uit de VS en Canada een computermodel voor de vliegeigenschappen van de vogel op basis van zijn botopbouw,gekoppeld aan de vliegprincipes van een helikopter. Helikopters en vogels hebben gemeen dat hun bouw zowel lift als voorstuwing oplevert: bij vogels doen de vleugels het werk, en bij helikopters de wieken. Het model laat zien dat de Argentavis goed kon vliegen, maar alleen door vanaf een hoogte op te stijgen. In windstil weer kon hij zich ofwel van een 20 meter hoge klif werpen ofwel 30 meter van een helling afrennen die 10 graden helde. Deze techniek wordt nu nog steeds door albatrossen of vliegerende kinderen gebruikt. Ook blijkt uit onderzoek dat de reuzen te weinig spierkracht hadden om echt te kunnen vliegen. Waarschijnlijk konden ze wel 300 kilometer zweven op de opstijgende warme lucht.

Een andere raadselachtige vogel is de reuzenpinguin Icadyptes salasi, waar we niet veel over weten. In 2007 vond een onderzoeksteam onder leiding van de Amerikaanse Julia Clarke in de droogste woestijn ter wereld, de Atacama in Peru, vlakbij de evenaar de fossielen van twee uitgestorven reuzenpinguin's. De fossielen stammen vreemd genoeg uit een warm tijdperk in de geschiedenis van de aarde, 36 tot 42 miljoen jaar terug. De reuzenpingiun kon niet vliegen. De grootste zeevogel die ooit bestond, de pelikaanachtige Osteodontornis, kon dat echter wel. Hij had een spanwijdte van 6 meter en zijn kop was zo groot dat hij die tijdens zijn zweefvluchten boven de kustwateren van Californie, 25 miljoen jaar geleden, helemaal in moest trekken. Hij hed een snavel met met tandachtige kartels, die vermoedelijk handig waren om glibberige vissen en inktvissen uit zee op te scheppen. Van andere vogelsoorten, uitgestorven of niet, zijn die kartels niet bekend. Dat geldt voor veel andere unieke kenmerken van voorhistorische vogels, maar wat ze met elkaar gemeen hebben is dat de tijd hen ingehaald heeft, net zoals de andere giganten op aarde. Nu hebben kleine vogels de toekomst, omdat die zich in elke omgeving hebben weten aan te passen, of het nu tuin,bos, veld, steppe of moeras is.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten