dinsdag 29 september 2009

soorten ( vervolg)

De eerste editie van Linnaeus Systema Naturae kwam in 1735 uit. Zijn doel was systeem te brengen in alle bekende organismen. De eerste editie telde slechts 11 pagina's, maar naarmate de kennis van soorten toenam, werd het boek ook dikker.Linnaeus was heel fanatiek bij het beschrijven en benoemen van nieuwe soorten en hij had contact met onderzoekers over de hele wereld,die hem nieuwe exemplaren stuurden. Toen de 10 de editie van systema naturea in 1758 verscheen, omvatte het werk 4400 diersoorten en 7700 plantensoorten. Linnaeus stierf 20 jaar later en had toen zelf rond de 13.000 soorten beschreven. De 10 de editie wordt nu beschouwd als het begin van het systematische onderzoek, en is later aangevuld met uitgebreide regels voor beschrijving, benoeming en registratie van nieuwe soorten, zodat fouten en herhalingen minder snel optreden.

Met steeds meer nieuwe soorten is het niet altijd makkelijk een passende naam te verzinnen. Veel onderzoekers wilde dieren en planten destijds graag naar koningen, koninginnen, notabelen of gerespecteerde collega's vernomen. Later ging men over op namen die de dieren en planten beschreven, of aangaven waar ze voorkwamen. En er zijn er ook bijzondere namen op de lijsten terchtgekomen als de inspiratie even op was. Er zijn bijvoorbeeld zeker 36 organismen en plekken uit J.R.R Tolkiens roman In de ban van de ring genoemd. Er zijn trilobieten ( uitgestorven geleedpotigen) vernoemd naar personages uit de Star-Wars films, zoals Han Solo, en er is zelfs een dinosaurus die vernoemd is naar de hogeschool voor hekserij uit de boeken over Harry potter: de Dracorex Hogwartsia.

In de 19 de en de 20 ste eeuw verliep de beschrijving van nieuwe soorten volgens vaste regels, al was er nog geen centrale hand die daarin stuurde, dus echt overzicht was er niet. Daarom ging de bezem flink door de wanordelijke lijsten uit vroegere tijden. Toch werden de soortenlijsten alsmaar langer en werd steeds duidelijker hoe rijk de aarde aan soorten is. Al had de grote Franse naturonderzoeker Baron Cuvier begin 19 de eeuw al verklaard dat de tijd van de grote ontdekkingen wel zo'n beetje voorbij was, er bleven maar nieuwe soorten opduiken.

Had men in Linnaeus tijd nog gedacht dat het aantal te overzien was-voor vogels hield men in de 18 de eeuw rekening met zo'n 565 soorten- nu moest men onder ogen zien dat sommige diergroepen wel duizenden, misschien honderduizenden soorten telden. Alleen al het aantal vogels was sinds de tijd van Linnaeus vertwintigdvoudigd. Maar andere dierensoorten waren dominant, vooral kevers. Door hun enorme aantal- zeker 25.000 soorten-merkte de bioloog J.B.S Haldane op dat als God alle dieren had geschapen, hij vast veel van kevers hield.

In de tweede helft van de 20 ste eeuw hielden de onderzoekers het op rond de miljoen soorten, waarvan zeker driekwart insecten. Maar in de jaren 1980 gebeurde er iets waardoor we ons een andere voorstelling moesten gaan maken van het aantal soorten dat er op aarde leefde en waardoor we gingen inzien dat we ze vast nooit allemaal zouden vinden. De Amerikaanse insectenonderzoeker Terry Erwin deed een paar zeer ongebruikelijke tests in de jungle van Panama. In een gebiedje met 19 bomen bespoot hij een aantal jaar lang in verschillende seizoenen de bomen met insecticide. Alles wat uit de boom viel, werd verzameld, geteld en benoemd, en de resultaten waren op zijn zachtst gezegd verrassend. In één boom zaten meer miersoorten dan er in heel Noordwest-Europa te vinden waren, en er zaten gemiddeld 1200 keversoorten in elke boom. Veel soorten waren uiteraard nieuw, maar het belangrijkste was de enorme variatie. Vervolgens vermenigvuldigde Erwin het aantal insecten per boom met een geschat aantal boomsoorten in het hele oerwoud en concludeerde dat het totale aantal soorten op aarde minstens twee keer zo groot moest zijn als het aantal bekende soorten. Hij kwam op 30 miljoen, maar sloot niet uit dat het er ook wel 100 miljoen konden zijn. Andere onderzoekers deden dat soort berekeningen met mijten, rondwormen en bacterieen en kwamen tot vergelijkbare getallen.

Maar wat is een soort dan? Ondanks de ellenlange, uitgebreide lijsten weten we nog steeds geen heldere grenzen aan te geven. De standaarddefinitie is, zij het vereenvoudigd, dat twee organismen onder één soort vallen als ze zich samen kunnen voortplanten en vruchtbare jongen krijgen. Door DNA-analyses en geavanceerde technieken kunnen we de organismen veel gedetailleerder onderzoeken, en daardoor duiken er op de vreemdste plekken nieuwe soorten op. Veel dieren en planten die al eeuwen onder één soort worden geschaard, blijken tot meer soorten te behoren. Maar DNA is niet het universele gereedschap waarop we hadden gehoopt, want de variatie in het DNA van allerleui bekende en goed afgeperkte soorten is soms zo groot dat je een mannetje en vrouwtje van één paartje net zo goed kunt zien als twee soorten- terwijl andere soorten, die in de verste verte niet op elkaar lijken, vrijwel hetzelfde DNA hebben. Op de vraag hoeveel soorten er zijn, lijkt dus maar één antwoord zinnig en bovendien het meest nauwkeurige: ' VEEL'.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten