De meeste vogels hebben vier pigmenten en dus een vierkleurig zicht; de meeste zoogdieren hebben er twee, één met maximale gevoeligheid voor violet licht en één voor orange en aander laaggolvig licht. Het ongenuanceerde zicht van zoogdieren is een overblijfsel van vroeger, toen de dinausaurussen de scepter zwaaiden en zoogdieren onbeduidende nachtdiertjes waren. In het donker hadden de zoogdieren meer behoefte aan lichtgevoelige cellen in het netvlies dan aan een kleurenzicht. Het resultaat was dat zoogdieren tijdens de heerschappij van de dinosaurussen twee van hun vier pigmenten kwijt raakten en een veel minder genuanceerd kleurenzicht ontwikkelde dan bijvoorbeeld vogels. Zeezoogdieren en nachtaapjes hebben zelfs nog een pigment verloren en zien de wereld in zwart-wit.
Toen de dinosaurussen 65 miljoen jaar geleden verdwenen kregen zoogdieren nieuwe kansen. Ze traden letterlijk uit het donker, klommen in bomen en maakten vruchten tot een essentieel onderdeel van hun voeding. Ze werden de voorouders van apen zoals bavianen, langoeren en mensapen. Maar ze werden gehinderd door hun evolutionaire erfenis. Met twee pigmenten konden ze slecht onderscheid maken tussen kleuren in het groene, gele en rode spectrum, waardoor ze moeite hadden om bloemen en vruchten te vinden en onrijpe en rijpe vruchten uit elkaar te houden. Maar 40 miljoen jaar terug wekten de apen het derde pigment uit zijn winterslaap en nu hebben mensen en veel apen drie pigmenten in plaats van twee, zoals andere zoogdieren.
S' nachts verdwijnen kleuren voor de meeste dieren; mensen worden kleurenblind. Maar bepaalde vlinders en andere dieren zien bloemen op basis van kleur, zelfs bij het zwakke sterrenlicht. Nachtdieren gebruiken meestal geen fotoreceptoren die licht nodig hebben, maar zien zwart-wit en optimaliseren de visuele prikkels van zwakkere lichtbronnen. Ze hebben dan ook meer lichtgevoelige optische cellen en minder kleurgevoelige cellen in het netvlies, grote ogen en grote lens en pupil en een "tapetum lucidum" in of achter het netvlies. Het voordeel van grotere ogen is dat ze meer licht opvangen, terwijl het tapetum lucidum het licht reflecteert, waardoor het dier twee kansen krijgt om het op te vangen.
Niet alleen de nacht is donker. In het grootste deel van de oceanen heerst totale duisternis, omdat water het zonlicht afzwakt. Het donker wordt hier slechts onderbroken door biologisch licht: flitsen die worden uitgezonden door zeedieren als vissen, inktvissen, kreeften en kwallen. Meestal is het licht van deze dieren blauw, de beste kleur in de diepzee omdat deze verder in water doordringt dan ander licht. Daarom vangen de ogen van de meeste diepzeedieren blauw licht op, terwijl ze rood licht, dat snel door het donker wordt opgeslorpt, juist slecht zien. Er zijn uitzonderingen, zoals de malacosteus niger en de melanostomias bartonbeani. Deze vissen kunnen rood licht zien en voortbrengen. Ze zenden een rode lichtkegel uit met een lichtorgaan onder de ogen, en communiceren zo met soortgenoten zonder door de vijand te worden ontdekt. Tegelijk functioneert de lichtkegel net zoals de lichtgevende richtvlek uit het geweer van een scherpschutter.
Dierenogen zijn niet alleen gemaakt voor het waarnemen van allerlei kleuren en spaarzaam licht, maar ook om bewegingen van prooidieren te registreren. Libellen zijn uiterst waakzame roofdieren en experts in het registreren van bewegingen van hun potentiele prooi. De ogen van de libelle hebben elk wel tot 30.000 miniatuurogen, die tegelijkertijd alle 360 graden van de horizon in de gaten houden. Daardoor kunnen ze een prooi al ontdekken als slechts een enkel miniatuuroog de beweging waarneemt, zelfs als de libelle met grote snelheid vliegt. De eerste ogen openden nieuwe mogelijkheden voor de dieren, en inmiddels zijn ze onmisbaar om de omgeving op te nemen. Vanaf het moment waarop de eerste primitieve dieren het licht zagen, is het oog stap voor stap uitgegroeid tot en van de meest gespecialiseerde vindingen van de natuur.
slot
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten