De lancetvisjes of koplozen ( cephalochordota) vormen een onderstam van de stam ( chordata). Vanwege de anatomie en ontwikkeling hebben ze een speciale plaats binnen het dierenrijk gekregen. Er zijn twee families en drie geslachten. Tot nog toe zijn er meer dan twintig soorten beschreven, waarvan een aanzienlijk deel nog wordt betwist, en waarschijnlijk sommige nog moeten worden ontdekt. Ze hebben wel een rugzenuw, maar geen beschermende wervelkolom en ze behoren in strikte zin dus niet tot de vissen en zelfs niet tot de gewervelden maar wel tot de chordata.
Lancetvisjes leven ingegraven in de bodem van ondiepe zeeen. Ze leven van plankton dat ze uit het water filteren. Het zijn visachtige diertjes van maximaal 5 centimeter lang, en ze hebben lichtgevoelige orgaantjes ( ogen) aan de zijkant van de kop. De spieren zijn langs het lichaam in segmenten verdeeld en zijn aan de chorda aangeketend. Dit zorgt voor nog meer ondersteuning van het lichaam.
Het dier heeft geen ledematen en geen duidelijke begrensde kop. De huid heeft geen pigment. Ze hebben een elastische maar stevige streng genaamd notochord van gelatineus materiaal waarboven langs de neutrale buis loopt. De notochord sterkt zich over de gehele lengte van het lichaam uit. Loopt van neus tot staartpunt en geeft verszteviging aan het vlezige lichaam. De streng vindt men terug in het embryonale stadium van alle chordadieren, inclusief gewervelden. Omdat lancetvisjes geen harde delen hebben, zijn er maar weinig fossielen bekend. Een verwante vorm Pihaia, is bekend uit afzettingen van zo'n 500 miljoen jaar oud.
maandag 31 augustus 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten