Systematiek en taxonomie worden vaak door elkaar gebruikt maar zijn geen synoniemen. Taxonomie is de ( theoretische en praktische studie) van de classificatie van de taxa; het omvat het beschrijven en het ordenen in een systeem gebaseerd op verwantschap. Het biologische begrip " systematiek" is de studie van de biologische diversiteit, voor zover van belang om de onderlinge affiniteit te bepalen van taxa ( bv= geslachten, soorten, ondersoorten, populaties). De grondslag van de huidige systematiek is gelegd door Carl Linnaeus in de 18 de eeuw. Deze bekende Zweedse bioloog, die in Harderwijk gepromoveerd is en enige jaren in Nederland werkte, zag het systeem als een door God geschapen ordening van de natuur. Hij geloofde dat na vrij korte tijd alle organismen wel beschreven en ingedeeld zouden kunnen zijn. Linnaeus zou dan ook hooglijk verbaasd zijn dat in het begin van de 21 ste eeuw nog steeds maar 10% van alle levende soorten beschreven zou zijn.
De systematiek van Linnaeus is typologisch: alle dieren kunnen ingedeeld worden bij een bepaald type, dat nauwkeurig te omschrijven is, en vaak gebaseerd is op slechts een enkel kenmerk. Van grote invloed op het moderne systematische denken is het werk van de Duitse etymoloog Willy Hennig geweest. De school van Hennig, die bekend staat als fylogenetische systematiek of cladistiek, gaatv ervan uit dat de classificatie een strikte afspiegeling van de fylogenetische ( evolutionaire) stamboom is. Het opstellen van de stamboom ( ook cladogrom) genoemd staat hierbij centraal. Het vaststellen van verwantschappen gebeurt dan niet in de eerste plaats door het zoeken naar fossielen van uitgestorven voorouders, maar door een nauwkeurige bestudering van de kenmerken van de nu levende soorten. Verwantschap kan alleen worden vastgesteld wanneer de soorten overeenkomen in kenmerken, die in de evolutie veranderd zijn ( nieuwe kenmerktoestanden, innovaties of afgeleide kenmerken). Men kan dan aannemen dat de gemeenschappelijke voorouder van de bestudeerde soorten dit kenmerk ook al had. De oude toestand van een kenmerk ( primitieve of oorspronkelijk bewaard zijn), terwijl het kenmerk in de andere takken veranderd is.
Bij het omzetten van een stamboom in een classificatie dient elke groep strikt monofyletisch te zijn, dat wil zeggen dat alle nakomelingen van een voorouder in de groep moeten worden opgenomen. Groepen waarbij dat niet gebeurt, en een bepaalde tak nooit opgenomen wordt heet parafyletisch. Groepen waarin de soorten van meer dan één voorouder afstammen heten polyfyletisch.
zondag 12 juli 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten