donderdag 1 oktober 2009

darwin: alles wat leeft deel 1: een wereld in beweging

De wereld waarin Darwin werd geboren, stond op losse schroeven. De bloei van de natuurwetenschap in de 18 de eeuw had tot nieuwe kennis geleid, die niet samenging met het oude wereldbeeld waarin God zo'n 6000 jaar terug alles schiep wat er op aarde was.

Begin 19 de eeuw deed de wereld ineens groot en overweldigend aan. De aarde was grotendeels in kaart gebracht, en de vreemde schepsels werden uit verre uithoeken meegevoerd. Een paar honderd jaar eerder waren er 6000 plantensoorten beschreven: nu kwamen de gedroogde planten uit Amerika, Afrika en Australie achter elkaar binnen. De tropen gonsden van het leven, in de laden van zoologische musea bleken duizenden vogelsoorten te zitten, en soms dook er een vondst op waarbij mensen hun ogen niet konden geloven. Zoals het Australische vogelbekdier, dat eiren legde en met zijn snavel, zwemvliezen en gifsporen voor nepdier werd gehouden. Natuurhistorici die orde in de chaos probeerden te scheppen, hadden hun handen vol.

Het werd de onderzoekers ook duidelijk dat er soorten waren uitgestorven. De miljoenen fossielen die werden opgegeraven, waren voor een groot deel resten van soorten die er niet langer waren. Voor die tijd was het niet bekend of deze soorten ergens ter wereld nog voortbestonden, maar naarmate er meer van de aarde werd verkend, werd het steeds onwaarschijnlijker dat er bijvoorbeeld ooit nog een levende mammoet zou worden gevonden. Veel van de fossielen werden gevonden bij het karteren van de aardlagen. Aan die aardlagen was te zien dat het dierenleven in de loop van de geschiedenis veranderd was.Ook werd duidelijk dat de aarde veel ouder was dan de circa 6000 jaar waar je met de Bijbelteksten op uitkwam. Hoe oud wist men niet, maar misschien wel honderden miljoenen jaren. De geoloog Charles Lyell bracht in de jaren 1830 een aantal boeken uit over de beginselen van de geologie, die een stempel zouden drukken op Darwins leer. Lyell bestreed het idee dat fossielen en aardlagen sporen vertoonden van bijzondere prehistorische gebeurtenissen zoals een wereldwijde zondvloed die de aarde vernietigd zou hebben. Alles viel vanuit de beginselen te verklaren die je nu nog aan het werk ziet in de natuur. Rotsen verweren door kou, water en wind, en uit de aardkern welt magma op waarna grote gebieden in de as wordt gelegd. De aarde is niet gevormd door rampen: er waren processen aan de gang die de tijd nodig hadden om op aarde in te werken, dan zou de natuur vanzelf de bergketens laten afvlakken en de oceanen laten verdampen.

Toen Charles Darwin in 1809 geboren werd wist men dat de aarde door ontelbare soorten bevolkt werd, heel oud was en dat het leven veranderlijk was; en dus ook dat er vroeger andere planten en dieren waren. De vraag was of er goddelijke orde heerste. De natuur leek netjes in elkaar te zitten met in elk hokje een soort, en misschien zorgde een god er wel voor dat de levensvormen van tijd tot tijd plaatsmaakten voor allerlei nieuwe soorten. Voor sommige onderzoekers was dat echter een vreemde gedachte. Want waarom zou een god zo'n wrede vorm van creativiteit aan de dag leggen? Misschien veranderde de soorten zelf. De theorieen hierover van natuurhistoricus Jean-Baptiste Lamarck werden het beroemdst. Hij verwierp het idee van een voorzienigheid niet helemaal, maar stelde dat een schepper de soorten ooit had gemaakt en dat er misschien nog wel soorten bijkwamen. De bestaande soorten zouden zich dan tot steeds hogere vormen ontwikkelen. Het mechanisme was een soort innerlijke kracht, die naar perfectie streefde. Anatomie en gedrag van vele soorten waren verrassend goed op hun leven afgestemd. Het samengaan van levenswijze en verschijningsvorm werd verklaard met de overerving van verworven eigenschappen. Zo konden zoogdieren in onderaardse gangen hun ogen wel missen, omdat ze die in het donker niet gebruikten. Verworven aanpassingen konden aan het nageslacht worden doorgeven, zoals lange halzen en sterke spieren. Het was alleen nog wel een raadsel hoe die erfelijkheid werkte. Er veranderde wel meer. Na de Franse Revolutie bleek dat de staat geen eeuwigdurend instituut van God was; de onderdrukten konden naar de macht grijpen. De grotere sociale onrust rechtvaardigde de vraag of de samenleving wel op de enige juiste manier was ingericht, of nog verbeterd kon worden. De arbeidersklasse was kennelijk niet bestemd om altijd maar arm te blijven. Wellicht konden mensen zelf hun leven en positie verbeteren. En als nu bleek dat verandering bij planten en dieren in het wild natuurlijk waren, waarom dan niet bij mensen. Er is later vaak beweerd dat de evolutietheorie in de 19 de eeuw gewoon klaar was om ontdekt te worden. En als Darwin het niet had gedaan, dan wel iemand anders. Er waren kandidaten genoeg.

Begin 19 de eeuw waren en meer natuurvorsers in de race om de processen te ontdekken die de boel op zijn kop konden zetten. En sommige kregen hetzelfde idee als Darwin. De Schotse- Amerikaanse arts William Charles Wells publiceerde zijn theorieen over de huidskleur van mensen in 1818. Hij heeft het over een mechanisme dat precies op Darwins natuurlijke selectie lijkt. In 1831 schreef de Schotse fruitteler Patrick Matthew in een boek over bosbouw en scheepshout dat nakomelingen van één ouderpaar zich mettertijd kunnen ontwikkelen tot nieuwe soorten, al naargelang de levensomstandigheden. Deze publicaties waren echter niet erg bekend, en Darwin werkte zijn ideeen los daarvan uit. Toen hij er attent op werd gemaakt, voegde hij een hoofdstuk toe aan nieuwe drukken van On the Origin of Species, waarin hij de geschiedenis van de evolutiegedachte beschreef. Daarin gaf hij openlijk toe dat zijn idee niet erg origineel was, maar al een aantal jaren bestond. Maar anders dan de losse flodders van de twee auteurs, verstopt in boeken met vreemde titels, was Darwins boek een goed onderbouwd en doordacht werk, geschreven met het ene doel om de potentie van de natuurlijke selectie te bewijzen. En hij verenigde de filosofische en sociale stromingen van de 19 de eeuw met kennis van allerlei zaken, van maatschappijleer tot de duiventeelt, om in 1859 een simpele maar sterke theorie te poneren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten